Opdrachten

Opdracht 1: lees de tekst. Ontdek wie Walt Disney is.

1. Markeer de zinnen met een naamwoordelijk gezegde. Welke (werk)woorden vertellen wat/hoe het onderwerp is of wordt?

Wie is Walt Disney?

Disney was erg jong toen hij al op de witte muren van zijn ouderlijk huis tekende. Zijn ouders waren daar niet blij mee. Zij gaven hem dan ook geen teken spullen, zijn tante wel. Zij gaf hem zijn eerste schetsboek en kleurpotloden. Hij bleek een echt natuurtalent te zijn.

Walt Disney is al wat ouder als hij samen met zijn broer een gebouw huurt waar ze 'The Walt Disney Studio' starten. Vanaf dan begint Walt Disney verschillende figuurtje te tekenen. Een van zijn eerste creaties is Mickey Mouse. Later bedenkt hij ook andere figuurtjes zoals Donald Duck, Goofy en Pluto. Langzaam maar zeker wordt Walt Disney bekender. In 1928 wordt hij echt beroemd! Zijn eerste films waren die met Mickey Mouse. Zijn eerste langspeelfilm was 'Sneeuwwitje en de zeven dwergen'. Zijn figuren zijn over de hele wereld geliefd. Ze zullen altijd geliefd blijven; ze spreken ook nu nog veel kinderen aan.

Veel van zijn films zijn nog altijd erg populair. 

Naar: 'Wie is Walt Disney?', www.disneyinformatie.blogspot.be

 

2. Neem de gemarkeerde zinnen.
Omcirkel het onderwerp.
Onderstreep het werkwoord en de naamwoorden die het hoe of wat aanduiden.
Noteer ze in het schema.

Opdracht 2: benoem het naamwoordelijk gezegde

 

Benoem het naamwoordelijk gezegde in volgende zinnen en benoem ook de verschillende delen waaruit het nwg bestaat.

  a. Elke vrijdag ben ik heel moe.

  b. Later word ik de nieuwe Albert Einstein.

  c. Hij schijnt vaak ziek te zijn.

  d. Hij is wereldkampioen veldrijden geworden.

  e. Het proefwerk zal moeilijk worden.

 


Theorie

 

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) is één of meerdere werkwoord(en) dat wordt aangevuld met naamwoorden.

Een naamwoordelijk gezegde komt alleen voor als er een koppelwerkwoord in de zin staat.
Er moet ook een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord in de zin staan.

Het koppelwerkwoord koppelt een toestand, eigenschap, functie of gesteldheid aan het onderwerp.
De koppelwerkwoorden zijn ZWoBBeLS: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen + heten, dunken en voorkomen

 

Zin

De leeuw schijnt gevaarlijk te zijn.

(Koppel)werkwoord

schijnt

Naamwoordelijk gezegde

schijnt gevaarlijk te zijn

Gevaarlijk is een bijvoeglijk naamwoord.
schijnt gevaarlijk te zijn is het naamwoordelijk gezegde.
Het zegt namelijk iets over de eigenschap van de leeuw.

 

Zin

Maarten is piloot geworden.

(Koppel)werkwoord

is (van het werkwoord zijn)

Naamwoordelijk gezegde

is piloot geworden

Piloot is een zelfstandig naamwoord.
is piloot geworden is het naamwoordelijk gezegde.
Het zegt namelijk iets over de functie van Maarten.


LET OP: sommige werkwoorden die behoren tot één van de koppelwerkwoorden, hebben niet altijd de functie van een koppelwerkwoord.

Als zijn betekent zich ergens bevinden, is het geen koppelwerkwoord.
Als blijven betekent verblijven, is het geen koppelwerkwoord.
Als schijnen betekent licht geven, is het geen koppelwerkwoord.
Als lijken betekent een overeenkomst tonen, is het geen koppelwerkwoord.
Als voorkomen niet dezelfde betekenis heeft als lijken, is het geen koppelwerkwoord.

 

Zin

Ik ben op het festival.

Gezegde

ben = wwg

  1. Het gezegde is: ben.
  2. In de zin staat een koppelwerkwoord. Ben komt van zijn en betekent hier bevinden. Het is dus geen koppelwerkwoord.
  3. Er staat een (zelfstandig) naamwoord in de zin: festival.
  4. Er is geen koppeling tussen het ik (onderwerp) en het festival (zelfstandig) naamwoord.
    Ze hebben niets met elkaar te maken. Een naamwoordelijk deel zegt altijd iets over de toestand, het karakter of uiterlijk van het onderwerp en daar gaat het in deze zin niet om. De zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde.