Opdrachten

Opdracht 1: ontdek het werkwoordelijk gezegde

 

Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde alleen uit een persoonsvorm. Dan is een van de twee kernwoorden een werkwoord dat gelijk is aan de persoonsvorm. Soms is dat niet zo.

1. Vergelijk beide zinnen.

a. Mama vertelt een mooi verhaal.

b. Mama heeft een mooi verhaal vertelt

Kernwoorden: mama - vertellen (vertelt)

In welke zin is een kernwoord ook de persoonsvorm?

 

2. Zoek de kernwoorden ("peuterzinnen") in zin a tot h. Als dat goed lukt, probeer je het ook voor zin i en j.

  a. Ik zal een taart bakken voor haar verjaardag.

  b. Ze lust alleen appeltaart.

  c. Mijn oma heeft me een eenvoudig recept gegeven.

  d. Gisteren hebben we de ingrediënten al gehaald.

  e. Tijdens de voorbereiding staat mijn mama altijd te zingen.

  f. Samen ruimen we dan de keuken op.

  g. Tijdens het feestje zullen de gasten zich zeker amuseren.

  h. De taart zal heerlijk smaken.

  i. Alleen John zou die wel eens met lange tanden kunnen eten.

  j. Hij houdt helemaal niet van zoet.

 

3. Bekijk nu alle zinnen en onderzoek hoe het wwg is opgebouwd. Dikwijls worden de kernwoorden met andere (werk)woorden in de zin aangevuld.

  a. Welke (werk)woorden vertellen wat het onderwerp doet? Markeer die.

  b. Uit welke delen is het wwg samengesteld?

  c. Noteer de wwg's in het schema.

Opdracht 2: benoem het werkwoordelijk gezegde

 

Benoem het werkwoordelijk gezegde in volgende zinnen en benoem ook de verschillende delen waaruit het wwg bestaat.

  a. Door de aanhoudende regen hebben wij onze vakantie uitgesteld.

  b. De gsm was bijna de oorzaak van een grote vliegtuigramp.

  c. De secretaresse geeft uitleg aan iedereen die dat wil.

  d. Rembrandt produceerde talloze kunstwerken.

  e. Gelukkig was de piloot erg koelbloedig.

 


Theorie

 

Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alleen maar werkoorden.
De persoonsvorm zit altijd in het gezegde.
Het gezegde geeft aan dat iemand iets is, dat iemand iets doet of dat er iets gebeurt.

Het werkwoordelijk gezegde vind je door alle werkoorden in de zin te zoeken.

 

Het werkwoordelijk gezegde is alle werkwoorden in de zin

Zin

Els gaat koekjes bakken.

 

Alle werkwoorden

gaat bakken

 

Werkwoordelijk gezegde

gaat bakken

 

Het werkwoordelijk gezegde kan ook bestaan uit maar één werkwoord.
Dit werkwoord is dan de persoonsvorm.

Zin

Jan leest het boek.

Alle werkwoorden

leest

Werkwoordelijk gezegde

leest


LET OP: soms komen er ook andere woorden dan werkwoorden voor in het werkwoordelijk gezegde.

 

Als het woord te of aan het voor het werkwoord staat, hoort het bij het werkwoordelijke gezegde.

Zin

Hij staat daar te huilen.
Marie is aan het schilderen.
Durf jij het te vragen?

 

Werkwoordelijk gezegde

staat te huilen
is aan het schilderen
durf te vragen

Sommige werkwoorden komen alleen voor met het woord zich erbij. Het woord zich en alle vormen van zich (je, me, zich en ons) horen bij het werkwoordelijk gezegde.

Zin

Hij verveelt zich.
Ik vergis me.

Werkwoordelijk gezegde

verveelt zich
vergis me

 

Scheidbare werkwoorden worden, als ze de persoonsvorm zijn, gescheiden.

Zin

Ik doe alle lampen vast aan.

Werkwoordelijk gezegde

doe aan (aandoen)

 

Een werkwoordelijke uitdrukking benoem je ook als werkwoordelijk gezegde. 
Je kunt een werkwoordelijke uitdrukking namelijk vervangen door een zelfstandig naamwoord.

Zin

De inbrekers kozen het hazenpad.
De inbrekers vluchtten.

Werkwoordelijk gezegde

kozen het hazenpad